Pagina:Couperus, Psyche (1898).pdf/160

Deze pagina is proefgelezen

op, naar Psyche toe, en langs hun wijde bekken waterviel de zee af. Hun geschubde kronkellichamen krinkelden weg naar achteren, over de zwarte oceaanvlakte heen, en aan den einder, fosforblauw belecht, kurketrekkerden hunne staarten. Zij kwamen van den horizon af, zij doken op en neêr, en de oceaan dook met hen mede: stormvloed, waterval, sormvloed, waterval... Zij sloegen drakenvleugels uit en vingen op den windvlaag; zij spoten waterhoozen op, als ontzaglijke fonteinen, blauw aangelicht in fosfor. Loensch en rond loerden-uit hunne oogen, als groene en gele seinen; zij hieven roodkwabbig hun muilen op: afgronden van rood-slijmerig begeeren, opborrelend van schuimende kwijl.

— Monsters van de zee van smart, waar vind ik het Juweel voor Emeralda?

Hoog als een muzikale fraze zong Psyche uit haar vraag en hare stem klaarde op uit orkaan en klagelijk ondertoonbruisen: sopraanhoog overtrillerde zij alle bruisen en waaien en klagen; en tot driemalen toe her haalde zij:

— Monsters van de zee van smart, waar vind ik het Juweel voor Emeralda?

De leviathannen drongen op elkaâr langs het pad waar Psyche ging. Maar door het