Pagina:Couperus, Psyche (1898).pdf/164

Deze pagina is proefgelezen

En aan weêrszijden van Psyche's pad sloegen uit de plotselinge zonvlamorkanen, reusachtige purperen tongen van vuur, scharlaken en oranje. Het lage zwerk sloeg ze terug en toen Psyche zag om, stond zij in éen brand van vlam. De vlamorkaan ziedde rondom haar heen; achter haar voet werd het pad tot vuur. De lucht was vuur. Maar Psyche, wier ziel stond in eigen brand, in eigene schroeiende wroegingbrand, voelde de blakende haardhette niet, en zij zag,

Uit de levend scharlaken kraters, de oranje krochten, opkrinkelend als spiralen van gloed de helsche chimera's met staartarabesken; half arabesk, half beest; half draak, half krul: vlamme-zeepaarden; zij spuwden en bliezen den gloeibrand aan, en, op de vlamme-orkanen omhoog gezwierd, zweepten langs Psyche de schimmen.

— Schimmen in de scharlaken vlammen...

— IJdelheid, ijdelheid!

klonk al het antwoord haar in de verte van de gemartelde, toornige schimmen, die op den vraag van hun hartstocht en zonde waaitochtten— op uit de kraters.

Zij ging...

Zij ging voort op het pad, dat uitrimpelde voor haar heen.