Pagina:Couperus, Psyche (1898).pdf/165

Deze pagina is proefgelezen

Hoe zeker ging zij, hoe kalm! Waarom was zij niet bang? O, zij wist al te veel, om bang te zijn en om niet zeker te gaan! Klonk het antwoord niet altijd duidelijker en onveranderbaar? Ruim in Psyche aâamde hare ziel en in den gloed om haar heen scheen haar eigen gloed te minderen. Want toen geler de brand werd rondom, sulfer— geel, zuivergeel, zuiver zonnegoudgeel, toen jubelde hare stem, als wist zij het antwoord:

— Schimmen in de sulfervlammen, schimmen in de zonnevlammen...!

Zij glimlachte...

Glimlachend ijlde zij voort, met juichende stem, met gevleugelden tred, en zoo snel ijlde zij op het, smal voor haar voet uitkrinkeldende, pad, dat, achter haar, het antwoord haastte haar te bereiken...

— IJdelheid, ijdelheid!

O, het was altijd de klaagviool, maar een weemoed temperde haar te bittere smart; de klachtzee werd als een weemoedzee; de duizenden stemmen smolten van weedom, en toen ruimer en lichter de vlammen werden, toen zij werden van sulfergeel zacht azuur, in stil aanlichtende maneschijnlandschap, hooge blauw-wijde manevlam-