Pagina:Couperus, Psyche (1898).pdf/167

Deze pagina is proefgelezen

Zij ijlde door vlammen en schimmen heen,

Tot de vlammen waren hoog, stil en wit;

Hoog stille, witte vlammen, als offervlammen, als outervlammen, hoog naar de lucht, de hooge lucht, de wijde lucht; de wijde vlakte vol blanke vlam, stil, wit opgaande zuiveringsvlammen, louter en puur, over de alom-wijde vlakte heen, de wijde louteringsvlakte...

Nog eenmaal vroeg zij de blanke schimmen, die zwermden tusschen de vlammen rond, hand in hand, die wemelden rondom de vlammen heen, die zweefden tusschen de vlammen voort:

— Schimmen in de witte vlammen, zuiverblanken in de blanke vlammen, waar vind ik het Juweel voor Emeralda?

— IJdelheid, ijdelheid! zongen de schimmen zacht en sereen, en onder het antwoord, louterkalm en zilverzeker, van de afwachtende boetelingen, vibreerde de groote viool van geluid.

Als met een zacht jubelenden triller.

Psyche vroeg niet meer.

Zij vertraagde haar tred, en zij liep, de armen geheven, de oogen hoog, door de zilveren vlammen heen. O, de lieve, teedere vlammen, de aanbiddelijke louteringsvlammen, hoe koelden