Pagina:Couperus, Psyche (1898).pdf/168

Deze pagina is proefgelezen

zij af in haar sneeuwblanken gloed de wroeging-geschroeide ziel!

Hoe haalde Psyche adem ruim in het onschuld-witte glanzende vuur! Als leliën bloeiden in de vlammetongen, geurig en balsem-weldadig; als sneeuw waren zij zoo koel en frisch... Als water waren zij koel, als schuim. De witte vlammen schuimden en kabbelden als een zee, lager en effener, stiller nog en sereener; ze kabbelden als een leliën-zee, als een zee van zilveren sneeuw... Vocht werden zij en water en schuimende oceaan, week element van zachten drang, meêsleepend als onweêrstaanbare droom, paradijs-blank, en als éven gerimpelde golven van schuim, voerden ze Psyche meê.

Op de schuimende golven dreef Psyche, heel wit in het gouden bootje van hare blonden haren. Zoo weldadig wiegelden zij, de schuimende rimpelende golven, dat Psyche de oogen sloot. Een sluimering waasde over haar heen. Hare lippen glimlachten van stillen vreê.

De golven voerden haar meê, de zee spoelde haar aan land. Zij ontwaakte uit hare sluimering, zij steeg parelblank op uit het schuim, te midden der blijde dolfijnen. Zij steeg uit de zee aan land. Zij voelde heel koel en vol rust in haar ziel, vol stil en heilig weten. Alleen