Pagina:Couperus, Psyche (1898).pdf/170

Deze pagina is proefgelezen

het volk, bontgekleurd, bloemvertuit, en het zong, en het danste, maar zij wist niet waarom. Er heerschte een groote drukte; aan den weg zaten honderden venters, koopvrouwen, die aanprezen hunne waren: glazen juweelen en ooft, koele dranken, gewaden en bloemen. Zij aanprezen met hun schelle geschreeuw, zij spreidden hun stoffen lawaaiende uit, en boden hun bloemen en schonken hun wijnen, en uitkrinkelden hun glasparelen snoeren en goedkoope halsketens van munten.

Psyche was naakt, en zij sluierde zich in haar haren; zij spreidde over haar schouderlitteekens — twee streepjes lang — heur gouden haarmantel, en daar velen der danseressen, half naakt en heel naakt, rondzwierden in reien, viel het maar op, dat zij naakt was, alleen omdat zij zoo blank was, Psyche, zoo parelblank in het goud van heur hareen. Zij was niet gewoon zich te schamen voor naaktheid, die eens haar voorrecht was, privelege van prinses. Maar nu, onder de oogen der mannen, bloosde zij, en liep zij met neêrgeslagen blik. Toen wendde zij zich tot een koopvrouw:

— Waarom viert men feest?

— Waar kom je vandaan? „Waarom viert men feest?” Weet jij dan van niets?