Pagina:Couperus, Psyche (1898).pdf/174

Deze pagina is proefgelezen

stralen van de Zon van Verschrikking overglansden den dag, overglansden de zon; ze priemden van uit hen middenpunt door huizen en menschen heen. En alles straalde, verteerd door glans en door stralen pijldoorpriemd. De stralen waaierden door geheel het luchtruim en de aureool vervulde de wereld.

De verschrikking raderde pijlsnel aan...

Alle harten stonden stil, alle adem was benomen, alle dans versteende, alle jubel bevroor.

Van het slot af over den zegeweg raderde pijlsnel een zegekar aan. Hoog opgericht en levend juweel, stond Emeralda en mende de vier-en-twintig rossen. En het was haàr glans en haàr aureool, die uitwaaierden door het luchtruim. Het waren haar stralen, die de huizen verteerden van glans en de menschen met schichten doorpriemden. Zij stond onwrikbaar, gepantserd in edelsteenkracht, in kuras van saffier, in gewaad van brilliant, breed omzoomd met gemmen en blanke cameeën; haar mantel was als een plooiende klok van purperkarbonkel, gevoerd met een hermelijn van email, gitzwart gevlokte glanzende wit. Uit haar kroon van beryl, uit haar Hart van Robijn zonnestraalde, schoot-uit haar aureool van verscrikking en overstraalde de stad, en over-