Pagina:Couperus, Psyche (1898).pdf/180

Deze pagina is proefgelezen

derlijk verrast klonk haar lach in de wolk en den wasemenden geur...

— — — — — — — — — — — — — —


 

XXVI.


De triomf ratelde voort, woedend en dol.

Emeralda strekte haar schepter uit, waar bovenaan gloeide een star van vernietigende stralen. Als zij strekte dien schepter en richtte die stralen, verzengde zij monumenten, paleizen en parken tot éene witte asch, en voór haar razende jubeltocht effende zij haren weg: de asch stuivelde dikblank op; verzengd werd de joelende menigte; de paleizen van jaspis en malachiet verschrompelden ineen als papier, dat afbrandde; de blank verschroeide tuinen blies de adem der paarden als asch weg, en dwars door alles ging Emeralda heen, verzengende voor zich uit. Machtig, dom, verwaten en trotsch, onbarmhartiger was zij dan ooit, woedend en wreed, gekrenkt in haar trots, en zij verzengde, en gladde haar weg recht-uit. Achter haar lag al de stad en zij reed door haar rijk, de lucht vullende met hare stralen; zij reed door de valleien en verscroeide den oogst; zij vernietigde dorpen tot waaiende stof;