Pagina:Couperus, Psyche (1898).pdf/188

Deze pagina is proefgelezen

— Chimera...! Aan het purperen strand zie ik een stad van licht, paleizen van licht, poorten van licht... Wonen daar menschen van licht...? Zijn daar de voorsferen van de verste sfeer... Is dat het gaan door ronden heen naar... Het? Chimera, ik zie gestalten, ik zie de menschen van licht!! O, Chimera! Chimera!! Ze wenken ons, ze wuiven ons! Ik zie er twee: éen schim van majesteit, en een andere naast hem, van liefde! O, Chimera! Ik herken ze!! Dat is mijn vader, en dat... o vreugde, o vreugde...: dat is Eros! Eros!! Sneller, Chimera, verslind de ruimte, die ons scheidt, roei voort, waai voort, vlieg voort! O, sneller nog, Chimera; kan je niet sneller? Je vliegt me te traag! Je vliegt me te traag!! Ik vlieg sneller dan jij...!

Zij breidde uit hare teedere, lichtende vlindervleugeltjes; zij verluchtigde zich boven het ademloos vlerkende ros en... zij vloog! ...Zij zweefde over het hoofd van den Chimera het strand te gemoet, de stad te gemoet, naar de zalige schimmen toe. Daar zag zij haar vader, daar zag zij Eros: Eros, goddelijk en naakt en stralend gewiekt!

Rondom haar trilde de vreugdeviool, of al de sferen samentrilden. In het goddelijk licht