Pagina:Couperus, Psyche (1898).pdf/25

Deze pagina is proefgelezen

Veilig ben je hier, niet waar, en de wereld is zoo groot, de wereld is zoo boos. De wereld is vol verlokking en raadsel. Er zweven door de luchten gevleugelde paarden; er hurken in woestijnen reusachtige sfinxen; er zwerven door de bosschen duivelachtige faunen... Er worden in de wereld tranen geweend, die beken vormen, en in de wereld verschenkt men zijn edelste recht voor het laagste genot... Blijf bij mij Psyche, dwaal nooit te ver af, want onder ons slot gloeit de Onderwereld...! En het leven is als een vorstin, een wreede vorstin met een hart van steen...

— Van edelsteen, als Emeralda, dacht Psyche stil.

— Die vaart in triomftocht met jubelkar over het teerste en liefste heen, en drukt het morsdood in de diepe vorens van modder... O, Psyche, kleine Psyche, beloof me, blijf altijd hier in dit hoog en veilig slot: blijf altijd bij je vader!

Zij begreep hem niet. Zijne oogen, zeer groot en bezield, zagen over haar heen in de ijlte, met onuitsprekelijke treurigheid. Toen wilde Psyche hem troosten. Zij omhelsde hem in haar armpjes bloot, zij verdween in zijn baard, en zij fluisterde speelsch:

— Ik blijf altijd bij je, hoor, vadertje...