Pagina:Couperus, Psyche (1898).pdf/28

Deze pagina is proefgelezen

de koeien zag melken, of in den wijnoogst de dikke trossen druiven zag plukken, onder het gezang van de persers: mooie bruine jongens met stevige armen, die de meisjes omhelsden in rondedans.

Psyche dwaalde maar rond langs de tinnen, Psyche zag naar de wolken en sprak met de wind, en zij vroeg aan den wind vlucht aan haar vleugels te geven, opdat ze zoû vliegen kunnen, ver, naar de opalen landschappen toe, die telkens verschoten en wisselden. Maar de wind ruischte weg met een klapperend geflapper van vlerken, dat Psyche benijdde, en éven, vergeefs, trilden haar wiekjes na.

Psyche zag naar de wolken. Die dreven zoo statig in allerlei vormen, van schepen, van zwanen, van paarden, en nooit bleef de vorm: steeds wisselden, dikblank in het blauwe van ether, de vluchtige schijngestalten. Nu zag zij drie zwanen, die trokken een boot, waar drie vrouwen in stonden, die menden de zwanen; nu zag zij de vrouwen worden éen toren, de zwanen éen draak, en van heel ver kwam aan een ridder, gezeten op een gevleugeld ros. Maar nu werd het langzaam een kudde van kleine en zilvergevachte donzige schaapjes, die graasden verweg in den zonneschijn als in een