Pagina:Couperus, Psyche (1898).pdf/35

Deze pagina is proefgelezen

hooren. Ik ben zo dom. Ik heb zoo naar je verlangd. Nu ben je gekomen. En nu wil je weêr voort!

— Vraag mij geen wijsheid: ik heb er geen. Vraag wijsheid aan de sfinx; vraag vlucht aan mij.

— O, blijf nog! Tril niet zo met die wieken van vlam! Wie is de sfinx? O Chimera, geef mij geen wijsheid, maar vlucht!

— Nu niet...

— Wanneer dan?

— Later...

— Wanneer later?

— Vaarwel.

— O, Chimera, Chimera...!

Het ros had reeds breed zijne wieken gespreid. Het steigerde. Maar Psyche, plotseling, sloeg beide haar armen rondom zijn hals en hing zich aan zijne manen.

— Laat mij, kleine prinses! riep het ros. Ik stijg snel, en je zal vallen, te pletter op het bazalt! Laat mij los.

En langzaam steeg het op... Psyche was bang, zij opende hare armen, zij duizelde, viel tegen de tinne aan, en kneusde een van haar wiekjes. Dat deed pijn... Maar zij achtte het niet: het ros was al hoog in de lucht, en zij volgde zijn spoor met de oogen...