Pagina:Couperus, Psyche (1898).pdf/40

Deze pagina is proefgelezen

zij huiverde, koude rilling liep over haar leden, en zij leunde zich in het hermelijn van haar vaders mantel, om het veilig te hebben en warm.

Nu schetterde fanfares, en herauten aan de poort van de zaal kondigden aan prins Eros, den jeugdigen Vorst van het Heden. Hij kwam binnen geheel alleen. Hij was schoon als een god, met donkerblonde haren, donkerbruine oogen. Hij droeg een witten wapenrok over zilveren maliënhemd en geheel zijn wezen spiegelde eenvoud en verstand.

De hovelingen waren verbaasde, dat hij kwam zonder gevolg; Emeralda ter zijde had een schamperen lach tegen eene harer dames: zij vond hem geen koning, dien eenvoudigen jongeling in zijn simpele kleedij. Maar Eros was nu genaderd en boog diep voor den almachtigen heerscher en deze heette hem welkom met vaderlijke minzaamheid.

Toen sprak de prins:

— Machtige Majesteit van het Verleden, ontvang mijn eerbiedigen dank voor Uw welkom. Schuchter kom ik tot Uw troon, want mijn jaren zijn luttel, mijn wijsheid is weinig, mijn macht is gering. U heerscht over een uitgebreid rijk, waarvan de horizon zich verliest in het oneindige. Ik regeer over een land, dat