Pagina:Couperus, Psyche (1898).pdf/49

Deze pagina is proefgelezen

— Voer mij dan naar dichter... neem mij meê, waarheen je wil...

— Ben je niet bang?

— Neen.

— Zal je je vastklemmen aan mijn hals?

— Ja, o ja.

— Kom dan...

Zij slaakte een kreet van geluk. Hij boog de knieën en zij steeg op met een kloppende, bonzende hartje. Tusschen zijn vlammende wieken, op zijn zeer breeden rug, zat zij bijna veilig als in een nest van zilveren veêren.

— Vertrouw niet op mijn vleugels, waarschuwde hij. Ik beweeg ze bij iederen slag. Ze gaan open, dicht, open, dicht. Klem je vast om mijn hals. Bind je vast in mijn manen. Als je niet bang bent en als je niet wordt duizelig en ziek, zal je niet vallen, hoe hoog ik ook ga. Durf je, Psyche?

— Ja...

Zij bond zijne manen rondom haar middel, als waren het sterke touwen van goudene vlas. Zij omhelsde zijn hals.

— Ik ben klaar, sprak ze moedig.

Hij steeg, heel langzaam, met breede vlerken. Onder hem, onder haar, zonk weg het terras.

Zij sloot de oogen, zij haalde geen adem, en