Pagina:Couperus, Psyche (1898).pdf/54

Deze pagina is proefgelezen

— We gaan er door heen...

— Ik zie niets... Beneden land, om ons wolken, als overal. Maar geen landen van licht... En toch, daar in de verte, heel ver in de verte! Wat is dat, Chimera! Ik zie als een purperen woestijn, aan een zee van goudwater, met krinkelende boorden van weêr parelmoêr; in de woestijn zijn oazen, als bleek emerald, van palmen met zilveren waaierkronen, azuren bananen, en over de purperen woestijn trilt een ether van licht karmozijn, met strepen van smeltend topaas... Chimera, Chimera, wat is dat voor een land? Wat is dat voor een prachtig land?? De goudene zee schuimt borduursel van parelen aan tegen den oever van schilferend parelmoêr; de palmen waaien hun kronen op een rythme van luchtmuziek, en de bananen, blauw, in den ether, roze, verglimmen tot alles er licht is...! Chimera, is dat de regenboog?

— Neen...

— Chimera, is dat het land van het geluk? Is dat het Rijk van Geluk? Chimera, ben je er Koning?

— Ja. Het is mijn land. En ik ben er koning.

— Gaan wij er heen?

— Ja.