Pagina:Couperus, Psyche (1898).pdf/80

Deze pagina is proefgelezen

— Psyche, ik heb ze gedronken. Zeg mij, vergeef je mij dat?

— Ja...

— Ik volgde de beek. En nu heb ik je hier gevonden.

Zij zweeg, zij zag hem aan. Hij knielde hij haar neêr.

— Psyche, sprak hij zacht. Ik heb je lief. Van dat ik je zag, klein en naakt en gewiekt, tusschen je trotsche zusters staan — Psyche, heb ik je lief. Ik heb je zóo lief, dat ik zoû weenen willen alle je tranen voor je, en je zoû willen geven... den Chimera.

— Dat kan niet, zeide zij droef.

— Neen, Psyche, antwoordde hij. Dat kan, helaas, nooit zijn. Ik kan alleen weenen voor mij, en den Chimera... dien vangt niemand.

— Hij vliegt te gauw, sprak zij. En hij is veel te sterk. Maar het is heel lief van je, prins Eros...

Zij strekte haar handje uit en hij kuste het eerbiedig.

Toen zag hij haar heel lang aan.

Psyche, sprak hij zacht. Geeft de sfinx mij heden morgen een antwoord op mijn vraag?

Zij sloeg haar oogen neêr.

— Psyche, ging hij voort. Ik heb je tranen