Pagina:Couperus, Psyche (1898).pdf/88

Deze pagina is proefgelezen

en heelalwijd. Maar wie woont in zoo groote liefde, heeft niet noodig grooter paleis en grooter rijk om te heerschen. Voor de schatten van Emeralda ruil ik mijn rijk en liefe niet... Psyche, mijn vorstin, toch heb ik voor je sieraden. Prinses van de Naaktheid met de Wieken mag nooit dragen juweel van edelsteen, en juweelen heb ik ook niet. Maar parelen, Psyche, heb ik: parelen, die Emeralda veracht. Parelen, Psyche, heb ik, gevonden in je tranen van gisteren. Zie, ik voegde ze samen, ze werden je een kroon. Parelen mogen je tooien, tranen mogen je tooien, mijn kind van leed, mijn vrouw van liefde, vorstinnetje van mijn ziel en van mijn rijk.

Toen nam hij een kleine kroon van twaalf groote parelen en drukte ze op haar hoofd. Toen hing hij haar een snoer van parelen om den hals. En daar zij voor hem naakt stond, zoo onbesmetbaar teêr in haar prinsesse-naaktheid, sloeg hij haar om de heupen een waas van dunnen sluier met parelen rijk bestikt, en dat zij vastwrong in een knoop. Toen bood hij haar een spiegel en zij zag zich heel mooi, gekroond als een vorstin, en glimlachte tevreden.

— Ben ik een vorstin? murmelde zij zacht.