Pagina:Couperus, Psyche (1898).pdf/91

Deze pagina is proefgelezen

lucht was zwaar van adem van seringen en jasmijnen; het was de lente, het was het Heden, het was de nacht...

En terwijl Psyche met haar hoofd lag tegen Eros's schouder, en om haar leest zijn arm zich vlicht, terwijl Psyche opkeek naar de starren, heilig in den violetten nacht, parelde de nachtegaal. De vogel zong, gewiekt geluid, en liet de tonen vallen in de lucht als droppelen klank gesprenkeld, als een fontein van klanken. De vogels zong en Psyche sloot de oogen, en voelde op haar lippen Eros's kus.

De dagen volgden de nachten. Het was altijd het kleine geluk van bloemen en vogels, van lente en liefde, cupido's en rozen, muziek en wiekjesdans. De bloemen waren schooner en verwelkten niet; de vruchten waren zoeter en blozender van blos; de lentelucht was ijler, en heel het leven was gelukkiger als goudene ndag. Het was de dag, die dagen duurde en nachten; het was het Heden.

Was Psyche alleen, zoo verlangde zij naar Eros, en zag zij hem weêr, zoo breidde zij de armen uit en zij hadden elkaâr lief. Was Psyche alleen, zoo dwaalde zij rond in den rozigen lentemorgen; de bloemen bogen voor