Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/102

Deze pagina is proefgelezen
En zoo ge u voor geweld genoeg beveiligd acht,
kende ooit uw eedle ziel de afschuwlijke paden,
die ’t zwart verraad doorkruipt, om zijn vergif te ontladen?
Nog gistren was ’t de macht des wreeden dwingelands,
waarvoor ik sidderde! Het is zijn onmacht thands!
O hemel, die my kent, en wat ik heb geleden!
uw gunst verleene een perk aan mijne angstvalligheden!
Of dreigt my in deze angst een nog verschrikbrer ramp,
dan al de tegenheên, waar ’k jaren reeds mee kamp,
en is dees dag van roem noodlottig voor mijn Gade;
zoo eindig’, met mijn dood, des noodlots ongenade!
Te siddren zonder eind voor ’t dreigen van den nood,
is wreeder duizendmaal dan den allerwreedste dood!



DERDE TOONEEL
DE VORIGEN, DON LORENZO D’AGANIL.



LORENZO.

De Graaf de Trava!

ALFONSUS.

Hy, kan ’t zijn!

(Tot Lorenzo.)

Men doet hem naadren!

(Lorenzo vertrekt.)

MATHILDA.

De Trava! Welk een schrik verspreidt zich door mijn aadren!
op ’t hooren van dien naam, die me ijslijkheen voorspelt!

ALFONSUS.

Gy ziet my diep verbaasd. ’k Had nooit my voorgesteld,
mijn moeders echtgenoot te aanschouwen in deze oorden!

MATHILDA.

Vertrouw zijn daden niet, maar even min zijn woorden!