Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/104

Deze pagina is proefgelezen
Een wichtiger belang geleidde hier mijn schreden.
Een moeder eischt van u, na wat zy heeft geleden,
één gunst, één recht nog op. Als zoon, als Vorst, mijn Heer,
vraagt zy van u ’t herstel van haar geschonden eer.
Zy werd tot d’ afstand, ja der heerschappij gedwongen,
en steeg haar zetel af. Men heeft nog niet bedongen,
dat wie hier gistren nog met vorstelijk ontzag
vereerd werd, die den Graaf, gehuldigd op dees dag,
het licht gaf, ook den hoon, dien zy ontfing, zou smoren.
Nog was zij ’s lands Gravin, toen zij den smaad moest hooren,
van wie uw naam en last misbruikten. Zy verwacht,
dat hier voor ’t minst uw hart, gevoelig aan haar klacht,
om haar-, om uwentwil haar wraak niet zal versmaden!
Wie strafloos onze kruin met hoon dorst overladen,
randt uw ontzag weldra met de eigen stoutheid aan!

ALFONSUS.

O hemel! kan het zijn, en heb ik wel verstaan?
Of was ’t een ijdle klank, als in verwarde droomen,
bedrieglijk voor ’t gehoor? — Wat deed u herwaarts komen?
verklaar uw reednen, spreek! wat wil men?

DE TRAVA.
                                                                        Egas straf!
Of hield dit meê de last, dien hem zijn meester gaf,
by d’ afstand, dien hy eischte, uw moeder snood te hoonen?
Zoo neen! zoo moet geen gunst een onderdaan verschoonen,
waar ’t de eer van uw gebied, de eer van uw afkomst geldt!

ALFONSUS.

Hoe! durft men van mijn hand de straf van zulk een held
verwachten? Ik, den bloem der Portugeesche Ridderen,
wiens onverwrikte moed het misdrijf steeds deed sidderen,
en voor wiens grootsche ziel ik geen belooning ken,
opofferen aan een haat, waarvan ik ’t voorwerp ben?
Mijn hand waar’ eer in staat den snoodaart neêr te vellen……
’k Vergeef uw wanhoop slechts wat gy my voor dorst stellen!

(Men hoort van binnen een gerucht van inkomenden.)

Maar welk een woest gerucht drong door tot deze zaal?