Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/105

Deze pagina is proefgelezen
Wat zie ’k…… O hemel! ’t is mijn moeder!

DE TRAVA.

’k Zegepraal!

VIJFDE TOONEEL
DE VORIGEN, DONA THERESIA, gewapend, gevolgd door
Spaansche Edellieden.


THERESIA.

Gehate muiters, beeft! en kromt u aan mijn voeten!
Gy zult nog in dit uur uw vloekbren aanslag bloeten!
’k Verklaar my hier op nieuw Gravin van Portugal!

MATHILDA.

Heb deernis, hemel, en verhoed Alfonsus val!
Verschrikkend voorgevoel, gy hebt te waar gesproken!

THERESIA.

De smet is uitgewischt! onze oneer is gewroken!
Gebannen van mijn erf door een ontmenschten zoon,
wreekt my een vreemde hand van dees ondraagbren hoon.

(Tot Alfonsus.)

Ga, hoed de rechten thands, die muiters u verleenen,
voor ’t lot dat hun bedreigt! Vijfhonderd Saraceenen
ontblooten tot uw val het straffend oorlogszwaard!

ALFONSUS.

En waant ge Alfonsus ziel voor dreigingen vervaard?
En waant men dat ik niet eer voor mijn recht zou sneven,
dat ’t aan het krijgsgeweld der Mooren op te geven?
Maar ’s hemels gunst waakt nog voor dees verdrukten Staat,
en stelt het doel te loor van ’t schreeuwendste verraad!
Dees snoodbedreigde stad zal nog beschermers vinden!
De vaak verneêrde Moor, die zich durft ondervinden
den wil des Lusitaans te dwingen met het staal,
schankt haast mijn Ridderen een dubblen zegepraal.