Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/117

Deze pagina is proefgelezen


2.

Wat is al hetgeen wy derven,
rijkdom, wereldgrootheid, Heer!
wat uw liefde ons deed verwerven,
is ons eindloos, einloos meer:
Eedle mensch- en kindervrinden,
die een hopelooze jeugd
’t aardsch geluk doen wedervinden
in beschaafdheid en in deugd!

3.

God, vol deenis, vol genade,
o! bekroon hun grootsche zucht!
sla uw teêre kinders gade
by het oogsten van de vrucht!
Zij hun weldaad niet verloren!
Maar laat onze dankbre mond
hier geen woord, geen klank doen hooren,
die niet hunne roem verkond’!




TUSSCHENZANG.

1.

’t Beeld van God kwam niet in ’t leven
tot een onverpoosd genot,
maar ’t verstand werd hem gegeven,
om met kracht en werk te streven
naar het schitternde lot,
hm bereid, beloofd door God.

2.
Zalig, die gaf zijn gaaf waardeeren,
niet in aardsch lust verdwaald!
die verstand en harte leeren
God en deugd veréenigd te eeren,
uit wie ’t zielsgenoegen daalt,
waar geen ander heil by haalt!

3.

Zalig, die zijn kostbren gaven
kweken in het hart der Jeugd!