Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/134

Deze pagina is proefgelezen
’t Is niet het godenbloed alleen, dat beider aderen
doorstroomt, wiens naauwe band my dus aan u verbindt:
om wijsheid en om deugd heb ik u meer bemind.
Maak op de vriendschap staat, die ik u mijn mond doet hooren.
Spreek, eisch van my een dienst, wat die my kosten mag!
Hangt het van vriendschap af, ik redde u nog dees dag!

PROMETHEUS.

Hoe! gy ook in dit oord van ballingschap en plagen?
Hoe dorst gy zulk een reis, mijn gryze vader, wagen?
Hoe hebt ge uw zeepaleis verlaten voor dit strand,
van ijzer slechts bevrucht, met enkel rots beplant?
Komt ge ook den godentelg, die Jupiter1 de kroon beplant?
beschouwen in den boei, die hem zijn haat ten loon gaf?
Ja, ’t is wel de eigen hand, die ’t hemelsche gebied
besliste, die gy hier in ketens knellen ziet!

OCEAAN.

’k Aanschouw ’t met diepe smart! Doch duld den raad der grijsheid,
hoe hoog de glorie reikt van uw verstand en wijsheid
Keer in u zelven weêr, en ban van uit uw ziel
die onbetoomde drift! De godenstaf verviel
van Cronus op zijn zoon, de Olymp eert nieuwe wetten;
’t is niet in onze macht ’t voorleden om te zetten.
Zoo buig gedwee het hoofd met heel het godendom!
Wat baat het of uw toorn tot zulk een hoogte klom,
dat gy u niet ontziet door onbedwongen smalen
de dubble wraak van hem u op den hals te halen,
wiens strafroê, reeds zoo streng, licht nog verschrikbrer wordt? —
Wellicht mishaagt de taal, die hier mijn boezem stort;
uw borst, verhard in ’t leed, verfoeit genâ te vragen!
Het zij zoo! maar u steeds aan ’t ijslijkste te wagen,
en tegen smart en nood te wapenen met haat,
is dwaasheid, Geef gehoor, Prometheus, aan mijn raad!
Geen machtig koning zwicht voor morrende onderdanen,
en wat hier baten kan is needrigheid en tranen.
Welaan! ik werpe my den donderaar te voet;
’k bedaar door zachte taal zijn fel verhit gemoed,
indoien ’t nog mooglijk is; maar wil die kreten staken
van oproer, die uw lot nog vreeselijker maken!