Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/152

Deze pagina is proefgelezen


SLOTZANG.

Slaat nooit op ons, o goden, de oogen neêr!
Zij ons een gå bestemd van uit het rijk der zeeën!
Ons needrig hart verlangt niets meer,
en siddert om de bron van Iöos weeën!

PROMETHEUS.

En echter zal die trots zich eenmaal diep vernederen!
Dat hart zal beven, dat geen liefde kan vertederen,
geen wanhoopkreet doordringt. Gy werkt uw eigen val,
vrijmachtbre Jupiter! De vloek uws vaders zal
zich eens vervullen! Ja, de grijze godenkoning,
verstoten door zijn zoon van uit de hemelwoning,
moet zich gewroken zien, wanneer die zelfde zoon
door eigen overmoed zal tuimlen van den troon!
Uw donder moge nog verschriklijk om ons grommen:
eens zal zijn schrikgeluid in uwe hand verstommen!
Uw bliksem moog nog de angst verspreiden over de aard:
voor al dien praal van macht is 't Noodlot niet vervaard!
De kroon wankt op uw kruin ; gy zult uw gruwlen boeten!
Onmijdbaar is uw val, of 'k zie u aan mijn voeten!
Ziet gy den vijand niet, die u verpletten moet?
Met vlammen, ijslijker dan heel uw bliksemgloed,
bestormt hy uw Olymp. Zijn hoofd reikt tot de starren;
hy trapt van krijgsdrift, en doet d'afgrond opensparren!
De bergen daavren, en de zee ontspringt haar bed!
En gy, gy stort ter neêr ! Van zulk een slag ontzet,
ziet Pluto u vol schrik 't gebied der hel betreden;
terwijl het menschdom juicht, dat eindelijk zijn beden
verhoord zijn door dat Lot, dat eenig 't Al regeert,
en dat de goden zelf, als 't Hem behaagt, verneêrt!

DE REI.

Wat waanzin, laat, laat af dus Jupiter te tergen !

PROMETHEUS.

Wat zou ik dees mijn wensch den dwingeland verbergen?
't Is waarheid, wat 'k verkond'! Daar leeft een hooger macht,
uit wie de zijne daalt!