Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/159

Deze pagina is proefgelezen

(Tot Cassandra.)


Gy, doe u voor het minst door teekenen verstaan,
zoo de uitdruk u ontbreekt!


DE REI.


'k Ben met haar lot begaan!
Aan taal en zeden vreemd heeft zy hier hulp van nooden!


CLYTEMNESTRA.


Weêrspannig toont zy zich aan 't vonnis van de goden!
en om den val van Troje is ze innig nog verwoed!
Dus poogt zich 't vurig ros, bespat met schuim en bloed,
te ontworstlen aan de hand des ruiters. Wat kan 't baten?
Bedaar' haar ijdle drift! Voor my, 'k moet u verlaten.


(Zy vertrekt.)



DE REI.


Geen wrevel vult ons hart, maar deernis met uw rouw!
Geef onze stem gehoor, stijg af, rampzaalge vrouw!


CASSANDRA.


Uw bijstand smeeke ik, God der dagen!


DE REI.


Hoe durft ge van Apol in dees uw toestand wagen?


CASSANDRA.


Apol, uw bijstand roepe ik aan!


DE REI.


Wat klanken doet gy ons verstaan?
Men roept dien god niet aan, om zich van leed te vrijden!
Die uitgalm dient tot niets, dan om zijn naam te ontwijden!


CASSANDRA.


Toon u dees dag voor 't eerst weldadig jegens my!
Apol, Apol, uw bijstand heb 'k van nooden!


DE REI.


De toekomst vult haar 't hart. Nog in de slavernij
voelt zy zich weggesleept door d'invloed van de goden!