Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/161

Deze pagina is proefgelezen
    O ! met hoe valsch een voorhoofd spoedt
    ge uw Egå juichend in 't gemoet!
Uw eene hand omhelst, en de andere stort bloed!
Mijn stem, gy weigert u! Mijn oogen, 'k voel u breken!


DE REI.


De klanken, die gy slaakt, zijn telkens meer verward!


CASSANDRA.


    Hoe pijnigt 't geen ik zie mijn hart!
    De hel, de hel-zelf legt hier lagen ,
     en broeit een nooit gehoord verraad !
    Hier moet een vrouw den aanslag wagen,
en drukken hem aan 't hart, dien zy vermoorden gaat!
Heft, heft den vloekkreet aan, o eerbiedwaarde grijzen!
en doet uw stad van haar beheerschers ijzen!


DE REI.


Een vloekkreet op dit huis! Wat vergt gy van mijn trouw?
Onthou ons zulk een taal, meêlijdenswaarde vrouw!....
Maar hemel! waar van daan verbleeken my de wangen?
Van welk een angst voel ik mijn boezem prangen,
     of 't ware een doodelijke slag
    mijn oogen dicht sloot voor den dag?
Iets gruwzaams schijnt voorwaar ons over 't hoofd te hangen!


CASSANDRA.


   Wat draalt ge? Ontrukt, ontrukt den Vorst
aan de armen van een trouwelooze Gade,
  eer zy zich in de stroomen bade
   van 't bloed, waarnaar de wraakzucht dorst !


DE REI.


O duistre orakeltaal, die ik niet uit mag leggen!
     Ik sidder voor uw donkren zin
    Ach! 't geen ons Wichelaars voorzeggen,
     heeft al te zelden voorspoed in!


CASSANDRA.


    O mijn te lang gerekte dagen!
    zou 'k om het vreeslijk eind niet klagen,