Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/164

Deze pagina is proefgelezen



DE REI.


             Uw woorden doen my ijzen!
Ach ! verg niet dat ik spreek'!.... Van d'overkant der zee
kwaamt gy! Wie leerde u dus 't aloud en erflijk wee
van Argos Koningstam?


CASSANDRA.


           U heb 'k die gunst te danken,
Apol! Uw aâm bezielt dees borst met hemelklanken!
en 't menschdom niettemin is voor mijn woorden doof!


DE REI.


Helaas! maar al te veel verdient gy zijn geloof!


CASSANDRA.


Op nieuw grijpt my de geest der godheid aan! De dagen
der toekomst dreigen wraak, en naadren, zwaer van plagen!
Zijn niet die knapen, die den ingang van 't paleis
bewaken, uit het graf herrezen, om den eisch
van 't Lot voldaan te zien, en hunnen moord gewroken?
O! slaat de houding gå dier onverzoende spoken!
Zy wijzen op den disch, die met hun vleesch en bloed
beladen (groote goôn!) hun vader heeft gevoed!
De schuld uws vaders gaat gy boeten, o mijn Koning!
Een wolf, verhit op moord, sloop in de vorstenwoning,
en loert daar, in den nacht gewikkeld van 't verraad,
het lang berekend uur der wraak af! Ach! het slaat!
Gy valt, doorluchte Vorst! Verwinnaar der Trojanen,
gy valt! Uwe echtgenoot, die met geveinsde tranen
u in haar armen drukt, biedt offers aan de goôn
van vreugde, dat ze in 't end haar Gade in 't rijk der doôn
mag neêr doen storten! O voorbeeldelooze woede!
O opzet, bloediger dan immer tijger broedde!
O vrouw, vloekwaarder dan Charybdis, als haar schoot
den scheepling inzwelgt, en weêr opgeeft aan den dood!
Uw naam te noemen is me een gruwel! Ja, de zegen
is u! Gy roept die uit, en de afgrond juicht u tegen!....
Gy siddert, eedle rei?... maar twijfelt aan mijn reên?
Hoe! sluit gy de oogen nog voor 't licht?... Wat zeg ik? neen
houd, houd dien twijfel vast! te dra zult gy hem derven,
en ik mijn wichlarij bezeeglen met te sterven!