Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/166

Deze pagina is proefgelezen
de stroomen van het mijn te mengen, werd me ontzeid,
en 'k werd gespaard voor 't lot, dat me op dees grond verbeidt!
Doch onze laatste zucht zal niet met d'aâm der winden
vervliegen, en onze asch haar wreker eenmaal vinden,
mijn Koning! 't Is uw zoon, thands zwervende over de aard!
Hem voert een godheid hier, om 't onmeêdoogend zwaard
zijn moeder door het hart te stooten, tot verzoening
der felvertoornde goôn, en onze wraakvoldoening! —
Maar 'k staak mijn klacht in 't end. De dood is my geen leed!
Zag 'k niet den val van Troje? — Ach! die haar zinken deed
derft dra met my het licht! Verwinnaar en gevallen
hervinden zich in 't graf! één lot veréént ons allen!
Zoo vloeie dan mijn bloed het kwijnend lichaam uit!
En spoed u, stervensuur! O! reeds van zelven sluit
mijn oog zich voor deze aard en al haar ijslijkheden!
Verblijf der rust, ontfang me! Ik heb te lang geleden!

DE REI.

O ongelukkige! het zij ge waarheid meldt,
het zij zich uw gemoed met hersenschimmen kwelt!
Maar hemel! waar van daan by de aaklige bewustheid
van 't dreigendste gevaar die wondre zielsgerustheid?

CASSANDRA.

Mijn uiteinde is bestemd: 'k zie 't naadren zonder schrik!
Gelatenheid verzoet het stervensoogenblik!

DE REI.

O stervling! leer van haar, zoo lang des voorspoeds dagen
zacht henenrollen, u in 't onheil meê gedragen!

CASSANDRA.

O mijn verdelgd geslacht! 't uur onzes weêrziens slaat!

(Zy wil in het paleis treden, maar deinst met afgrijzen te rug.)

O gruwel!

DE REI

Wichlares! Wat nieuwe siddring gaat
u aan, dat zich uw tred niet op den drempel veste!

CASSANDRA.

't Is de adem van den dood, die reeds dit oord verpestte!