Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/167

Deze pagina is proefgelezen



DE REI.


O overmaat van schrik !


CASSANDRA.


          'k Verlate u in het end!
't Geen thands gebeuren gaat, maakte u mijn mond bekend!
Herdenkt my, Grijzen, als ons beider bloed zal stroomen!
Herdenkt my, als de tijd der hemelwraak zal komen;
wanneer uws konings kroost der overspeel'ren bloed
aan vaders gramme schim ten offer plengen moet!
Herdenkt my dan, en tuigt Cassandraas laatste klanken!
Één woord nog! Aan den god, wien ik de gaaf moet danken
dier droeve wichelkunst, met zoo veel leeds betaald!
O Zonnegod, wiens gloed my hier voor 't laatst bestraalt
doe haast den dag der wraak aan deze kim ontluiken,
dag, die der snooden trots en zegepraal zal fnuiken,
gekwetste vorsteneer herstellen, en dit oord
bevrijden van den smet van laffen vrouwenmoord!
Zoo is het menschlijk lot! Het heden te vertrouwen,
is op de wenteling der holle zee te bouwen!
Denk, stervling, aan de les van reeds beproefden nood,
en, midden in uw heil, wacht tegenspoed en dood!


(Zy ijlt naar binnen.)


1819.


 

HET TREURSPEL.
(ODE.)

    Aartsengelin, die van Gods zij
  gevlogen, uw aanbidbre heerschappij
   op ons, vervallen stervelingen,
   als op de reine hemelkringen,
    onwederstaanbaar werken doet!
o Dichtkunst! tolk van God in 't u gewijd gemoed!
lust het u soms de blanke Cherubsveêren
   van uit de hoogste hemelsfeeren,
    naar onzen stofklomp uit te slaan?
Lust het u soms in schraler lucht te zweven,
   om met een nieuw, een Godlijk leven
  te zaligen, zoo ver uw wenk kan gaan?