Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/17

Deze pagina is proefgelezen
in volle sieraad op het schoonst begint te prijken,
ziet men haar duizendtal van kleuren ras bezwijken.

Auroor vertoonde nu haar lieflijk morgenrood,
terwijl zy voor de Zon de hemelpoort ontsloot,
en daar geen donkre wolk haar glans ons kwam ontrooven,
scheen zy een' heldren dag aan de aarde te beloven.
Toen wekte me uit den slaap der vooglen zoet geluid;
toen riep ik, door mijn droom verrukt, dees woorden uit:

De schoone poëzy zal altijd glansrijk pralen,
zoolang de gulden Zon haar luisterrijke stralen
zal schieten, en de mensch van edel kunstgevoel
verrukt zal blaken. Gy, die ver van stadsgewoel,
wanneer aan 's hemels trans de sterren prachtig blinken
Apolloos heilig nat in eenzaamheid gaat drinken,
uw naam sterft nooit, o neen, zelfs als de wreede tijd
den zwarten sluier op uw lichaam heeft gespreid.
Homeer veracht den nijd van driemaal duizend jaren,
gelijk een vaste rots in 't midden van de baren
de kruin ver uitsteekt en haar ijdle woede tart.

De dichtkunst wekt den moed of streelt 't gevoelig hart.
Tyrtaeus kon den Griek in oorlogsvuur ontsteken.
Hy zong en geen gevaar deed den Spartaan verbleeken:
doch als Homerus in zijn goddelijke gedicht
toont, hoe Andromache met haar onnozel wicht
haar lieven Hector van het slagveld poogt te weeren,
hoe ze om het denkbeeld treurt, dat hy nooit weê zal keeren.
wie dan gevoelt zich niet op 't tederst aangedaan?
Wien rolt langs 't aangezicht dan niet een zachte traan?

O nderlijke kracht van dichterlijke tonen!
Het volk, dat zonder wet in bosschen placht te wonen,
bewogen door het zoet van Orpheus lier en zang,
vereent zich op zijn raad voor 't algemeen belang.
Van daar verhaalde men, dat tijgers, boomen, steenen
hem volgden, om het oor aan zijnen stem te leenen.
Mijn geestdrift sleept mij weg… Ik zie hem zelv' daar staan
Omsingeld van het volk, dat luistrend aangedaan,