Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/171

Deze pagina is proefgelezen
en roere uw Zustrenrei ter uwer eer de snaren!
    Ter uwer eer? Tot die van God.
    Van Hem, die heel des werelds lot
met éénen wenk bestemde, in één hand houdt omsloten!
    Van Hem, uit wien de glorie daalt,
    die om het hoofd van Vorsten straalt,
waarvan Zijn hand het éénig kan ontbloten:
    Van Hem, die zegent, Hem, die wreekt
    wiens invloed in den dichter spreekt,
wanneer het woudgediert zich opdringt aan zijn kluisteren,
het stof zelf zich bezielt, en aarde en heemlen luisteren!

1819.


 

LIEFDE.

In d’eerste gloed der jeugd, wen ’t licht getroffen hart
de prikkling van ’t vermaak, en ’t knellen van de smart
in al hun kracht ontfangt, wanneer de driften woelen
door heel ons aanzijn, en de Godheid doen gevoelen,
die noopt tot zaligheid — wat voorwerp heeft natuur
den dichter waardiger, den liefde! uw hemelsch vuur?
Voor u dan klink’ mijn zang! Geliefde zanggodinnen!
bezielt me, ’k ga een lied, het lied der jeugd, beginnen.

Wie zijt ge, hemeltelg! wier goddelijke gloed
’t heelal in wezen houdt? Wat drift de boezem voed’,
van u edelste, de heiligste van allen,
van u de machtigste! By duizend duizendtallen
biedt u het menschdom dag aan dag het offer aan
van harten, die voor u, voor u-alleenig slaan!
Uw aâm is heeter dan de gloed der hemeldaken,
wen Sirius gesternt’ het aardrijk dor doet blaken;
de drift, die op uw wenk het ziedend hart vervoert,
is woester dan de orkaan, die d’Oceaan beroert.

Wie zijt ge hemeltelg! Uw frissche myrtenkransen
zijn duizendwerf meer waard, dan de onbetrouwbre glansen
der kroon. De vorstlijke eik, de slanke populier
verneêren voor uw myrt hun fierheid. De laurier