Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/173

Deze pagina is proefgelezen
naar wie mijn hart vergeefs sints de eerste kindschheid zucht,
wier tooverbeeld me omzweeft wier wezen my ontvlucht!
’t Zou door het bruisschen heen der opgezette baren
my storten in uw arm; ja duizend doodsgevaren
trotseeren om één blik van uw aanminnig oog.
De roem van oorlogsmoed, de roem der kunst klinkt hoog,
en zoet weêrgalmt haar stem in vrijgeboren harten!
Maar ach! wat is dat zoet by ’t heil, ja by de smarten
der liefde! Lauwerkrans! die ’t dichtrenhoofd omvlecht!
Was ooit mijn jeugdig hart aan uw bezit gehecht,
’t waar om u met dit hart der schoonheid aan te bieden!

Maar gy, o Engelin! wat spoedt gy, ons te ontvlieden?
U danken we, u-alleen, wat de aard tot hemel maakt!
Verleen uw bijzijn aan den dankgalm, dien zy slaakt.
Maar neen! gy toeft niet: moe van ’t nietig stofgewemel,
spreidt gy den goudglans van uw wieken uit ten hemel;
ons oog verliest u in zijn bogen! voer de beê
van ’t onvoldane hart voor ’t minste met u meê.
Ik vraag geen aardsche macht noch licht vergankbre schatten,
die onrust zonder maat, geen rein geluk bevatten;
ik hijg naar ’t heil van een door u gezegelde echt.
O mag ik heel den loop mijns levens aan het recht
ter Godgeliefde dienst van d’onderdrukten wijden,
zoo laat my voor die zaak de felste rampen lijden.
Ik ben gelukkig, ’k ben verheven boven de aard,
zoo gy my slechts een bloem op dit mijn pad bespaart.

1819.


 

AAN BILDERDIJK
BY HET AFSTERVEN VAN ZIJN' ZOON
JULIUS WILLEM.


    Ja, TRANEN ZIJN ONS DEEL OP AARD,
    en wat de weg des levens baart,
is distel voor den voet, en voor de lippen alsem!
    Hier treffen slagen, waar wy treên,
    hier groeien jammren rondom heen,
en de aarde die ze teelt, teelt voor ons leed geen balsem.