Deze pagina is proefgelezen
2.
Eind'lijk is de dag gekomen,
lang met angst en hoop verbeid!
Angst, om onze jonk- en zwakheid,
hoop op uw Voorzienigheid!
Schenk ons, Hemel! schenk ons krachten!
Laat het blijken op dees dag,
wat, vertrouwen op Uw invloed,
wat erkentlijkheid vermag!
lang met angst en hoop verbeid!
Angst, om onze jonk- en zwakheid,
hoop op uw Voorzienigheid!
Schenk ons, Hemel! schenk ons krachten!
Laat het blijken op dees dag,
wat, vertrouwen op Uw invloed,
wat erkentlijkheid vermag!
3.
Weezen strekt Gy tot een Vader!
en Gy zijt der armen schat!
In Uw gunst, almachtig Koning!
Is het heil der aarde omvat!
Waarom zouden wy dan schroomen ?
Gy verzorgdet steeds ons lot!
Onze kracht is Uwe bijstand,
onze Vader, onze God!
en Gy zijt der armen schat!
In Uw gunst, almachtig Koning!
Is het heil der aarde omvat!
Waarom zouden wy dan schroomen ?
Gy verzorgdet steeds ons lot!
Onze kracht is Uwe bijstand,
onze Vader, onze God!
TWEEDE TUSSCHENZANG.
1.
't Oog, dat wy naar boven slaan,
is bevochtigd met een traan,
uit het jeugdig hart gevloeid,
dat van dankerkentnis gloeit!
Met de wijsheid van een vader,
met een moeders tederheid,
voelen we ons door God geleid
tot geluk en deugd te gader!
is bevochtigd met een traan,
uit het jeugdig hart gevloeid,
dat van dankerkentnis gloeit!
Met de wijsheid van een vader,
met een moeders tederheid,
voelen we ons door God geleid
tot geluk en deugd te gader!
2.
God! als onze stem zich paart
met geheel een lovende aard,
dan verzinken we in Uw lof
van verrukking weg in 't stof!
Maar Uw teedre zorg te roemen ,
is nog zoeter aan ons hart ;
en 't vergoedt de wrangste smart,
dat we U Vader mogen noemen!
met geheel een lovende aard,
dan verzinken we in Uw lof
van verrukking weg in 't stof!
Maar Uw teedre zorg te roemen ,
is nog zoeter aan ons hart ;
en 't vergoedt de wrangste smart,
dat we U Vader mogen noemen!