Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/187

Deze pagina is proefgelezen


Helaas! ik deed geen poging meer
  tot redding in dien nood!
’k Verwachtte voor geen tweede maal
  genade van den Dood!

Ik geef my over aan mijn lot,
  aan wanhoop zonder perk,
en keer naar ’t aardsche strafverblijf,
  in dit vooruitzicht sterk.

Gy, Strymons Stroomgod, ziet my sints
  verkwijnen aan uw boord,
terwijl noch sterveling, noch God
  mijn bittre klachten hoort!

De zon, die opstijgt uit de zee,
  verrast my in dien staat;
In de eigen houding ziet ze my,
  als zy de kim verlaat!

Dit droevig oord kent reeds mijn smart!
  en aan den doffen toon,
die mijne Eurydice herroept,
  is de Echo reeds gewoon.

Gy, Stroomgod, die mijn tranen zwelgt!
  tuig eeuwig van mijn leed,
tuig Orpheus nooit verbroken trouw,
  tuig Orpheus dieren eed!

Ik zweer ’t by mijn verloren heil!
  by mijn onlijdlijk wee!
by uwe nagedachtenis,
  o mijn Euridice!

Ja, by de waatren van den stroom
  van ’t wreede rijk der doôn,
(een eed, nooit strafloos overtreên
  zelfs door de Hemelgoôn!)

Dat nooit een tweede huwlijksvlam
  zal blaken in dat hart,
mijn gantsche leven lang bestemd
  tot weduwlijke smart!