Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/188

Deze pagina is proefgelezen


Ja! ’k zweer, o wufte Mingodes!
  uw dienst voor eeuwig af,
aan de assche van mijn gâ getrouw,
  tot aan den rand van ’t graf!

Intusschen klink, mijn cither, klink
  maar net dan WEE EN ACH,
ter eer der aangebeden schim,
  tot aan mijn jongsten dag!

En als de naneef Orpheus roemt
  als dichter eenmaal groot,
zoo kenne, zoo betreur’ hy ook
  zijn lot, als echtgenoot!



 

DE TRAAN.
HET ENGELSCH VAN LORD BYRON VAN ZEER VERRE GEVOLGD.



De traan, die opbruischt naar onze oogen,
in liefde en vriendschap, vreugde en smart,
die is de ware tolk van 't hart!
Wie door een mond ooit werd bedrogen,
die een geveisden glimlach plooit,
een traan!… een traan misleidde nooit!

De traan naar boven opgedreven
by 't heimlijk slaken van een zucht,
geeft den gepersten boezem lucht!
Men ziet hem als een nevel zweven:
maar door dien nevel speelt de gloed
van 't weder ademend gemoed!

De traan van 't smeltend mededogen,
dat in des naasten lijden lijdt,
en hem eens broeders zorgen wijdt,
verkondigt in de glinstrende oogen
de Godlijk afkomst onzer ziel,
hoe diep zy van zich-zelf verviel!

De traan des zeemans, die gevaren,
noch 't naderende doodsuur vreest,