Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/211

Deze pagina is proefgelezen
Zoo heeft Hy, wien van Nijd men ’t Staatsroer eenmaal weerde,
niet Holland slechts gered, maar heel Euroop met haar;
ontzaggebiedend groot, wanneer hy triumfeerde,
maar eindloos grooter nog in onheil en gevaar;
en, als een Josua, die, machtig door vertrouwen,
den loop stuit van de zon in ’t wentlend hemelveld,
den machtigsten Monarch in ’t stoutst ontwerp weêrhouên,
en ’t lot, dat de aard bedreigde, een eeuw lang uitgesteld.



DE GAAF DER POËZY


Gevoel, Verbeelding, Heldenmoed,
Tot ééne ondeelbre kracht verbonden,
Te zaam gesmolten tot één gloed,
En door den boezem uitgezonden
Op vleugelen van melody,
Om al wat ademt te betooveren,
Om al wat hart heeft te veroveren!
Zie daar de gaaf der Poëzy!

Gevoel, dat plotseling ontwaakt
By ieder indruk uit den hoogen,
Zich uitbreidt, meêdeelt, brandt en blaakt
Met telkens aangegroeid vermogen!
En ieder zenuw trillen doet
Door fijner dan lichaamlijk prikkelen,
En hemelwellust weet te ontwikkelen
Uit ieder druppel van ons bloed!

Verbeelding, grijpende om zich heen,
Om voedsel voor die vlam te vinden,
En machtig, het Heelal tot één,
Eén enkel denkbeeld te verbinden!
De buit, die zicht haar kracht vergaârt,
Is, beide, Toekomst ven Voorleden,
Haar buit, natuurs verborgenheden,
Haar buit, de hemelen en de aard!

Des Dichters hand stort wel geen bloed,
Hy is geen gruwzaam tweedrachtstichter!)