Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/212

Deze pagina is proefgelezen
maar echter is zijn wezen — moed
en zonder heldenmoed geen Dichter!
Moed, die waar recht of waarheid spreekt,
Tyrannen vreest, noch schandschavotten,
Noch voor het woedend zamenrotten
Eens God vijandig' volks verbleekt!

Moed, die den snaren hymnen vergt,
By 't lasteren der Ongodisten;
En 't oproer met de hulde tergt,
Die 't Gods gezalfden durft betwisten!
Moed zonder steun, dan in zijn God,
En zonder wapen, dan die zangen,
In Goddelijke drift ontfangen,
Waar meê hy inrukt tegen 't lot!

Zie daar de gaaf der Poëzy!
Wie roemt zich dat zy in hem leve?
Die oefene zijn heerschappy,
Dat Dwaas- en Boosheid voor hem beve!
Hem juicht de brave te gemoet!
Gods wenk verzekert hem viktorie!
Gods Almacht schiep hem tot haar glorie!
Het leed der wereld is hem zoet!

Versmade hy de lauwerkrans,
Hem door een aardsche hand gevlochten!
Geen and're zege geev' hem glans,
Dan die op d' afgrond is bevochten!
Geen Menschenblaam mag hy ontzien!
Hy moet hun ongenade dragen!
Niet streelen moet hy, niet behagen,
Maar overwinnen! Maar gebiên!

Hy dwing' met reuzenovermacht
Den geest der eeuw te rug te treden!
Hy leere ons zinnelijk geslacht
Den weg tot hooger zaligheden!
Aan 't hoofd der menschheid streve hy,
Om alle zelfheid te verdelgen,
En Englenwellust in te zwelgen,
Van wereldsche verleiding vrij!