Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/219

Deze pagina is proefgelezen


Neen! ik slake slechts één wensch,
en die wensch wordt niet verstoten!
want hy is uit God gesproten,
niet uit d' opgeblazen mensch!
't Is, Almachtige Genade!
dat ik leve voor mijn gade,
dat ik sterve voor mijn God!
en — gezegend is mijn lot!




 

AAN DOCTOR ABRAHAM CAPADOSE,

Noch voor u, noch voor my is deze aarde gemaakt,
  noch de droom van haar laffe vermaken!
Onze vleugels gerept! onze boeien geslaakt!
  om een hooger aanschouwing te smaken!

Vliegen we uit naar de Hoop, die de Toekomst omkleedt
  met den weêrschijn van ’t schoone Voorleden,
uit de sombre tooneelen van ’t wereldsche leed!
  uit den treurigen kerker van ’t Helden!

Ach! uw hart, als het mijn, by het roerend verval,
  dat de Wijsgeer vergbeetring moog wanen,
by de kwijnende ziekte van ’t menschelijk Heelal,
  werd een bronwel van bloedige tranen!

Ja! de hand dezer Tijden is zwaar over de aard!
  ’t Is een herfst, die de bosschen ontbladert!
’t Is een winter, die stormen en nevels vergaârt! —
  maar de lente der hemelen nadert!

Treure uw ziel met de mijne over Israëls lot,
  ’t schuldig kroost der verkorene Vaderen,
’t wederspannig geslacht der miskenners van God
  met het bloed der Profeten in de aderen!

O! hun vleesch is ons vleesch, en hun bloed is ons bloed!
  hun vergrijp is een nacht in onze oogen!
Hun verval is een dolk, en doorpriemt ons gemoed —
  maar herstel is beloofd uit den hoogen!