Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/229

Deze pagina is proefgelezen
en de aard heeft niets meer dat voldoening schenkt, 't bestaan
geen oogenblik genot, dan slechts de zielsvervoering
der Dichtkunst, de eigen bron dier steeds vernieuwde ontroering!

O treurig strafverblijf van Adam en zijn bloed,
dat nog voor 't eerst vergrijp van d' eersten vader boet!
tooneel van gruwelen, van onrecht, leed en plagen!
hoe kwelt gy ' s dichters geest! Hoe diep is hy verslagen
by 't jammerlijk gezicht der strenge wraak van God!
Zijn oogen schreien bloed by 't diep vervallen lot
van Edens ballingen. Ach! waar hy de oogen wende,
wat ziet hy, dan het merk van misdaad en ellende?
Waar bleef dat wezen, naar zijns Scheppers evenbeeld
geschapen, dat den rang der Geesten heeft gedeeld?
Wien 't alles hulde bracht als Opperheer der aarde?
Die Engelenvernuft aan kindrenonschuld paarde?
Waar bleef dat hemelsch schoon van lichaam beide en ziel?
Helaas! dat wezen viel!
Waar bleef hun kracht? hun glans?
't Vergat zijn God, zich-zelf, zijn vroeger heil en grootheid,
en 't menschlijk harte werd het heiligdom der snoodheid,
het menschlijk lichaam tot der wormen aas bestemd!
Sints heeft een ijzren doem des geestes vlucht gestremd,
als hy naar hooger tracht dan de aardsche schijnvermaken!
Hy blijft, gevallen eens, zijn afkomst steeds verzaken!....
En gy, o dichter! zoudt niet treuren? Gy, wiens oog
nog soms doordringen mag wat zegens van omhoog
op 't nog onschuldig hoofd des menschdoms moesten dalen,
die thands niet anders zijn dan blinkende idealen!
Neen! 't treuren past u, en de toon der droefenis
is 't eenig troostgevoel by zulk een wreed gemis!

Zoo is die boezem dan, zoo fijn-, zoo diepgevoelig,
steeds somber en bedrukt, steeds onbestemd en woelig
in 't rustloos haken naar een meer dan aardsch genot!
Ach, onverschilligheid is vreemd aan 's dichters lot!
Als 't needrig beekjen niet, wiens golfjens zachtkens klotsen,
maar als de woeste stroom, die neêrschuimt van de rotsen,
zoo vloeit een eedle drift zijn kokende aders door,
het zij de plicht hem roept, om lijdende onschuld voor
te strijden, en 't geweld van onrecht en verdrukking