Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/239

Deze pagina is proefgelezen
De Godheid kweekt dien lust; Haar invloed openbaart
ons waarheid, en die gunst is 't hoogste heil op aard.
Maar 't is de Rede niet, van wier bekrompen krachten,
te licht, te vaak misbruikt, die weldaad is te wachten.
De Godspraak vult het hart, en wijsgeer is, wiens mond
de onwankelbare wet van dit gevoel verkondt.

Wat priester dan mag die orakelstem doen hooren,
dan gy, o dichter! gy, des hemels uitverkoren!
wiens zielsversmeltbre toon in 't hart zijn oorsprong heeft,
wien steeds een grooter macht 't belauwerd hoofd omzweeft.
Gy, voor wiens toovrend lied verwoede tijgers vielen,
't geboomte leven krijgt en steenen zich bezielen!
Dwing gy den mensch tot deugd, tot liefde voor zijn God,
doe gy hem zalig zijn ten spijt van 't nijdig lot.
't Is schoon, wanneer uw zang het krijgsvolk bloed en leven
voor eer en vaderland met geestdrift op doet geven;
maar schooner, voor die zucht naar krijg en krijgsgewoel,
in 't schepsel, aan uw mond gekluisterd, 't rein gevoel
van vrees en dankbaarheid voor die hem schiep te wekken,
en wat uw ziel doorziet, aan 't sterflijk oog te ontdekken.
Want ja! de koeling-zelf van dichterlijken gloed
in vloeiend maatgezang, veredelt uw gemoed,
en loutert uw verstand van de aardsche wanbegrippen,
die d' uitgerekten arm de waarheid doen ontglippen.

't Almachtig scheppingswoord had uit het dorre niet
d' onmetelijken klomp van 't stoffelijk gebied
doen worden; zee en lucht zag 't nieuw geslacht der dieren
nog pas zich-zelf bewust, het feest der schepping vieren.
Maar wat die aan 't gezicht van de alziende Englenrij
voor wondren bood, hun geest zag dit tooneel voorbij,
daar ze in ondeelbre zorg hem, hem-alleen beschouwde,
voor wien zich al die pracht, die vruchtbaarheid ontvouwde!
Op Adam, op een bed van bloemen uitgestrekt,
en naauwlijks uit den slaap, waarin hy wierd gewekt,
op Adam rustte 't oog der heemlen, op de ontroering
die heel zijn lichaam schokt, de hooge geestvervoering,
en 't nooit beproefd gevoel, dat in zijn borst ontstaat
en sneller dan het licht op 't Godlijk schoon gelaat.