Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/242

Deze pagina is proefgelezen
geen heil mag smaken dan die zaligende troost!
Dit is de poëzy: geen ongebonden kroost
der hersnen, dat alleen, Verbeelding! door uw sproken
('t gebied der waarheid vreemd) in zangdrift wordt ontstoken:
van hier dan hy, wiens toon, uit grove zinlijkheid
gesproten, 't hart verlaagt en ten verderf bereidt!
hem weert de Dichtkunst af van haar ontzachbren tempel!
Hy vluchte en wage 't nooit dees onbevlekten drempel
te naadren, voor zijn geest, van aardsche lust en smaak
gezuiverd, zich in 't end haar gunsten waardig maak!

Wel aan! gy achtbre Rei van uitgelezen dichters,
die Vondels heilig pad betreden durft! gy, stichters
des vaderlandschen roems! gy, die den vreemdling toont
dat de echte dichtgeest ook het Hollandsch hart bewoont ;
niet in het vocht verstikt van dampige moerassen,
noch door de kou van 't Noord verhinderd op te wassen!
Zult ge ook uw gouden lier niet stemmen op den toon
der Wijsheid? Zal haar kracht zich aan 't verheven schoon
niet mengen in uw zang? Uw godentaal niet leeren
de deugd, als 't hoogste goed, met daden te vereeren?
Het duivlenrijk heeft uit, dat heel Euroop geknield,
het lijdend hart verkropt en toegeknepen hield!
Het is geen noodzaak meer, wat heiligst is, te honen,
en de ondeugd heerscht niet meer in schaduw van koningstroonen!
Nog echter heeft die trots van 't menschelijk gemoed
zoo lang door 't zuchtend volk bezuurd, niet uitgewoed.
Gelijk de holle zee, wier breede golven koken
door 't zweepen van den wind haar boorden uitgebroken,
schoon reeds het stormgeweld de heldre lucht verlaat
nog met zijn bruischend schuim op rots en banken slaat;
of wen 't verslindend vuur, onmerkbaar opgerezen,
weldra een gantsche stad haar ondergang doet vreezen,
en de onvermoeide zorg der burgren haar den buit
ontweldigt, en in ' t end den loop der vlammen stuit,
erwijl een heimlijk vuur blijft smeulen onder de asschen,
dat licht het zorgloos volk met nieuwen schrik verrassen,
in 't onheil domplen zal : zoo is de helsche lust
naar dwaze nieuwigheên by 't menschdom, ja, gebluscht,
maar liet nog vonken na, door uwe hulp te smoren,