Deze pagina is proefgelezen
„Ach! licht welhaast befaamd door Ines vroege dood?
„Die dood, die vreeze ik niet! — voor ’t minst niet voor mij-zelve!
„zoo slechts mijn sterven niet ’t graf van mijn gade delve!
„Verhoed dit, groote Vorst! Spaar my niet, spaar uw zoon,
„den dierbren erfgenaam van uw roemruchten troon!
„Of is mijn straf bepaald? — ’k zal langer om het leven
„niet smeken! Zij my slechts één bede toegegeven!
„Dat u mijn dood verzoene, en dat mijn schuldloos bloed
„de bittre veete blusch’, die tegen Pedro woedt! —
„En voor dees lieve twee… Zoo zy hun moeder derven,
„laat niet uw ongenade op dit ons kroost versterven!
„Ach! zy misdreven niets! Zy hebben, schoon onze echt
„u haatlijk moge zijn, op uw bescherming recht!
„Hun vader is uw zoon; wees hem, wees hun een vader,
„en breng’ mijn ondergang u aan uw kindren nader!
„O! dien vergeve ik u, zoo ’k u misdadig schijn:
„want aan dees laatste beê zult gy gevoelig zijn!"
Dus spreekt zy, met een stem, die rotsen had bewogen!
Nog galmt ze my door ’t hart; nog perst ze my uit de oogen
een vollen tranenstroom. Den vorst zelf zag ’k ontroerd
en mooglijk op dien stond schier tot genâ vervoerd!
Hy richt de smeekende op. In zijn ontstelde trekken
is ’t zichtbaar, welk gevoel haar rede mocht verwekken!
Zijn hart voelt deernis, — Ach! hij doet zijn hart geweld,
bedwingt zich, en de plooi der strengheid is hersteld!
En, machtloos evenzeer tot straffen en verschoonen,
te fier, om zich voor ons besluiteloos te toonen,
verdwijnt hy haastig uit onze oogen. Ines keert,
van zorg om uwentwil thands meer dan ooit verteerd!
Maar wisselende angst en hoop verdeelen onze harten!
’t Waar mooglijk, dat dees dag het eind zag onzer smarten;
’t Waar mooglijk, dat de Vorst, door zoo veel deugd,
ontwapend door heer beê, gevoelig voor haar deugd,
(want wie kon Ines zien, en onvermurwbaar wezen?)
verraderen ten spijt, de schand der Portugeezen,
vergeving sprak! — Doch zelfs die pijnelijke staat
van twijfel was te kort; en de eerste dageraad
moest onzen schrikbren rouw doen tot het uiterst klimmen!
„Die dood, die vreeze ik niet! — voor ’t minst niet voor mij-zelve!
„zoo slechts mijn sterven niet ’t graf van mijn gade delve!
„Verhoed dit, groote Vorst! Spaar my niet, spaar uw zoon,
„den dierbren erfgenaam van uw roemruchten troon!
„Of is mijn straf bepaald? — ’k zal langer om het leven
„niet smeken! Zij my slechts één bede toegegeven!
„Dat u mijn dood verzoene, en dat mijn schuldloos bloed
„de bittre veete blusch’, die tegen Pedro woedt! —
„En voor dees lieve twee… Zoo zy hun moeder derven,
„laat niet uw ongenade op dit ons kroost versterven!
„Ach! zy misdreven niets! Zy hebben, schoon onze echt
„u haatlijk moge zijn, op uw bescherming recht!
„Hun vader is uw zoon; wees hem, wees hun een vader,
„en breng’ mijn ondergang u aan uw kindren nader!
„O! dien vergeve ik u, zoo ’k u misdadig schijn:
„want aan dees laatste beê zult gy gevoelig zijn!"
Dus spreekt zy, met een stem, die rotsen had bewogen!
Nog galmt ze my door ’t hart; nog perst ze my uit de oogen
een vollen tranenstroom. Den vorst zelf zag ’k ontroerd
en mooglijk op dien stond schier tot genâ vervoerd!
Hy richt de smeekende op. In zijn ontstelde trekken
is ’t zichtbaar, welk gevoel haar rede mocht verwekken!
Zijn hart voelt deernis, — Ach! hij doet zijn hart geweld,
bedwingt zich, en de plooi der strengheid is hersteld!
En, machtloos evenzeer tot straffen en verschoonen,
te fier, om zich voor ons besluiteloos te toonen,
verdwijnt hy haastig uit onze oogen. Ines keert,
van zorg om uwentwil thands meer dan ooit verteerd!
Maar wisselende angst en hoop verdeelen onze harten!
’t Waar mooglijk, dat dees dag het eind zag onzer smarten;
’t Waar mooglijk, dat de Vorst, door zoo veel deugd,
ontwapend door heer beê, gevoelig voor haar deugd,
(want wie kon Ines zien, en onvermurwbaar wezen?)
verraderen ten spijt, de schand der Portugeezen,
vergeving sprak! — Doch zelfs die pijnelijke staat
van twijfel was te kort; en de eerste dageraad
moest onzen schrikbren rouw doen tot het uiterst klimmen!
De schaduwen der nacht verbleekten aan de kimmen: