Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/249

Deze pagina is proefgelezen
een woeste mengeling van stemmen treft ons oor!
Men dringt in dit paleis, in naam des konings door!
De wachten staan ontzet; wat zou hier weêrstand baten?
En wy, bedrukte stoet, van alle verlaten,
van doodelijken schrik bewustloos, verward,
wy naderen, en… God! Wat schouwspel voor ons hart!
O gruwelijke stond, dien ’k nimmer zal vergeten!
dat hatelijke paar, dat, felst op u gebeten,
hun razernij in ’t hart des Konings overbracht,
die bittre vijanden van Ines braaf geslacht,
Pacheco, Alvares, staan voor ons! ’t Is verloren!
Een eindelooze rouw is aan dit huis beschoren!
Zy eischen Ines op: het vonnis van de dood
is uitgesproken, en hun zwaarden zijn ontbloot
om ’t uit te voeren! Neen! ’k beschrijve u niet hun woede!
niet, hoe de felle haat, dien steeds hun boezem broedde,
zich lucht gaf op dit uur! De koninklijke macht
steunt hun vermetelheid, die met ons lijden lacht!

Maar Ines ziet haar uur met englenkalmte naken!
Is ’t lot geworpen, dat haar reine ziel moet slaken;
zy onderwerpt zich, ja! biedt zich haar moordren aan!
maar vraagt een kort verwijl, — het wordt haar toegestaan!
Nu knielt ze, en heft het oog gelaten naar den hemel
„Ontfang mijn ziel, o God! van uit die stofgewemel
„genadig! Schenk den gâ, voor wien ’k alleen bestond,
„versterking in zijn leed! Druip balsem op zijn wond!
„Breng zijn gefolterd hart aan dat zijns vaders nader!
„Vergeef mijn vijanden, en wees mijn kroost een vader!"

Zy zegt, en buigt het hoofd. Der beulen euvelmoed
ontzet. Zy aarzelen, en, waar ’t geen tijgrenbloed,
wat door hun aders vloeit, uwe Ines bleef in ’t leven!
Maar neen! zy schamen zich hun opzet op te geven,
en vatten nieuwen moed, en keeren ’t aanzicht af!
Pacheco grijpt het hoofd, dat zy hem overgaf,
en ’t zwaard van Alvares… Des hemels goedheid spaarde
my ’t verdere gezicht des gruwels. ’k Zonk ter aarde,
of ’t ware dat my-zelve een doodelijke slag
verpletterd had! — Maar toen ’k herrees en om my zag,