Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/253

Deze pagina is proefgelezen
driften, toomloos losgebroken,
worstlend met elkaâr te zien —
maar vereend op ’t hart gebiên,
dat zy rusteloos bestoken?

Onschuld! Wat zult gy heir doen?
Nederige, wapenlooze!
Wat vermoogt gy tegen ’t woên
van den onbedwongen booze?
Weêrstand bieden vreest gy niet,
noch, wanneer de plicht gebiedt,
’t heerschend onrecht te vervolgen?…
’t Alomvattende geweld,
dat zich hier ten meester stelt,
heeft uwe onmacht reeds verzwolgen!

Lijden, lijden is uw lot!
’t Lastig leven door te zwoegen
met de hoop gevest op God,
dit is, Onschuld, uw genoegen!
Maar ook dit wordt u misgund!
Zoo gy ’t hoofd niet buigen kunt
voor d’ Afgodendienst der snoodheid —
haat, vervolging staan gereed,
laster, moord en al het leed,
waar uw zwakheid steeds voor bloot leit!

Waarom dan de dood betreurd,
die geen leed brengt, maar bevrijden!
De onschuld uit de klaauwen scheurt
van haar haatren, van haar lijden!
Ach! de wil der Almacht spreekt,
en de band des lichaams breekt,
en de ziel stijgt op ten hoogen!
Daar herstelt een eeuwge rust,
daar verkwikt een eeuwge lust
in den schoot van ’t Alvermogen!

Dierbre, koninklijk vrouw,
om wie onze tranen stroomen!
Eeuwig voorwerp van den rouw
die ons hart heeft ingenomen!