Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/254

Deze pagina is proefgelezen
Dit, dit noodlot is het uw!
Monsters van wier naam ik gruw,
snoeiden uw onschuldig leven!
Maar de woede van den haat,
die zijn prooi ter nederslaat,
heeft tot de Englen u verheven!
Bloei dan welig in Gods hof,
bloem, zoo jeugdig afgesneden!
Bloem, zoo vroeg, zoo wreed in ’t stof
door een vloekbren voet vertreden!
Daar herademt ge, en vergeet
al het doorgeworsteld leed,
al de broze vreugd der aarde,
die één dag ontluiken ziet,
één dag omwerkt in verdriet;
vreugde, niet voor u van waarde!

Maar het naar u smachtende kroost
zult ge omzweven en bewaken!
Maar den êgâ, wien geen troost
in ’t verscheurde hart durft naken,
zult ge onzichbaar gadeslaan,
en de wanhoop doen weêrstaan,
die ons ’t uiterste doet vreezen!
Ja, gy zult, ofschoon dees grond,
door geen weldaân u verbond,
Portugals beschermgeest wezen!

Immer blijft de vlek van ’t bloed
op Coïmbraas bodem kleven!
Immer zal Mondegoos vloed
klachten murmlen om uw sneven!
Van uw schoonheid, van uw deugd.
Van uw droef verwelkte jeugd,
zal geheel de wereld wagen!
En ’t ontmenschte beulenrot,
by de strenge wraak van God,
ook den vloek der menschheid dragen!