Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/257

Deze pagina is proefgelezen
onweêrbaar in 't gevecht neêrtuimlend ter aard,
Ulysses, dien hy bad hem in dien nood te hoede,
tot eigen lijfsbehoud zich ijlings weg zag spoeden,
door voor des grijzaarts stem. Dit tuige Diomeed,
die hem op d' eigen stond zoo laf een vlucht verweet!
Doch 't Godendom doet recht! Ook hy zag zich in 't strijden
ontbloot aan alle kant; en had mijn medelijden
hem niet gered, hy waar bezweken in den nood!
Doch 'k zag den killen schrik der naderende dood
zijn kaken bleeken, en ontfermde my des snooden!
Ik zwaaide 't zwaard in 't rond: de Trooische drommen vloden,
en deze beukelaar bedekte heel den held.
Betwist' hy my den zege op 't eigen oorlogsveld.
Indien hy 't wagen durft! en als des vijands klingen
hem wederom zoo na ten lijve zullen dringen,
zoo oordeel' heel het heir, wie zegepralen moet,
hy, die geen andre kracht dan in den vluggen voet
op 't slagveld overhoudt, of die, toen, Hectors naderen
niet slechts Ulysses 't bloed verstijven deed in de aderen,
maar onzen dappren meê, te midden van zijn vaart
den grooten oorlogsman neêrbonsde tegen de aard,
en 't vijandlijk geweld te rug stiet! Wapenbroederen!
Getuigt het! Welk een wensch vermeesterde uw gemoederen,
toen 't lot beslissen moest, wien onzer 't tweegevecht,
door Hector aangeboôn, zou worden toegezegd,
by zulk een overvloed van helden? Hooptet ge allen
niet dat die hachlijke eer aan my te beurt mocht vallen?
Die hoop vervulde zich; ik streed, en keerde weêr
onoverwonnen in uw midden, en met de eer
der legers ongekrenkt. Doch 'k durf op meerder bogen!
Dien schrikbren onheilsdag voer' zich uw geest voor oogen,
toen Troje, en Jupiter, met Troje bondgenoot,
in plettrende overmacht losbarstten op de vloot
met vuur en staal! Één uur ging onze duizend kielen
de hoop des wederkeers naar 't vaderland, vernielen,
had ik niet in 't gevaar dees borst vooruit gezet,
en tegen menschen beide en goden u gered!
'k Heb op erkentnis recht voor zulk een dienstbetooning!
Achilles waapnen zijn me een billijke beloning:
ik ben die waard; zy my! Hetgeen ik heb verricht