Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/260

Deze pagina is proefgelezen
om de eer van Atreus kroost op Priams huis te wreken,
verbeidde aan Aulis strand der winden gunst alleen.
Doch vruchtloos waren hier geloften en gebeên
Diana, fel vergramd op d' Oppervorst der Grieken,
verbiedt den vluggen wind in onzer kielen wieken
te zwellen, zoo men niet haar ongenade boet',
en op haar outer plenge Iphigeniaas bloed!
Nu moet door kracht van taal eens vaders hart bewogen,
het slachten van zijn kroost op 't outer te gedogen!
Ik waag dit voor 't belag der Grieken, 'k overreed
(tuig Agamemnon! Tuig 't, wat strijd ik toenmaals streed!)
den vader zich de plicht des konings toe te wijden,
en wist den weêrstand zelfs der moeder te vermijden,
die, onbewust van 't al, my 't offer overgeeft.
Diana wordt voldaan. Iphigenia sneeft.
De winden zijn ontboeid. De Phrygiaansche stranden
betreedt der Grieken heir door mijn beleid. Wy landen.
Ik waag voor aller zaak my aan een nieuw gevaar,
begeef me in Trojes wal, en, moedig redenaar,
ontwikkel in den Raad van Priam Griekens klachten,
bedrieg hem met den krijg, dien onze schepen brachten,
en eisch Heleen te rug, met boete voor den hoon,
die haren Egâ trof. Mijn taal, en stem, en toon
doordringt der grijzen hart, en lenigt hun gemoederen.
Terwijl een woeste jeugd, en Paris, en zijn broederen,
zich nauw ontzien hun staal te doopen in mijn bloed.
Nu was de hoop op vreê verloren! De oorlog woedt,
doch niet op 't open veld. De Grieksche en Trooische lansen
beproeven zich nog niet. De vijanden verschansen
zich binnen hunne veste; en 't duurt ruim negen jaar,
eer we onze zucht voldoen naar ernstig krijgsgevaar.
Wat deedt gij, woestaart! Toen, die niets verstaat dan vechten!
Terwijl ik zorgde, en waakte, en onze legerknechten
by 't lastige beleg volharding aanbeval,
den vijand lagen spreidde en 't leger met een wal
en vestingsmuur omgaf, en voor verrassing hoedde.
't Was nuttig: gy verteerde in vruchtelooze woede.
Het leger middlerwijl, door Agamemnons droom
bedrogen, dreigt een schand, die ik alleen voorkoom.
Men wil aan 't grootsch ontwerp, aan wraak en eer verzaken,