Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/264

Deze pagina is proefgelezen
dien Vorst een deel des lofs van d' uitslag toe te wijzen.
Is onzer beider moed te minder des te prijzen?
Of, Ajax! Waart ge alleen by 't redden van de vloot?
U strekte een gantsche stoet tot bijstand in den nood,
maar my een enkel held! Noch deze, noch zoo velen,
die met u in den roem des hoogsten krijgsmoeds deelen,
beweren eenig recht op d' eerprijs, waar 'k naar ding.
Zy weten dat beleid meer uitzicht dan de kling;
zy weten dat de kracht nog nooit deed zegevieren,
waar 't aan verstand ontbrak, haar werking te bestieren.
Wie zijt gy, die alleen een woest gevecht verstaat,
hy my, die nuttig ben met wapens en met raad?
Zoo veel de vlugge ziel is boven 't lichaam te achten,
gehoorzaam aan haar wil in 't oefnen van zijn krachten:
zoo veel de stuurman meer, dan die riem voert, geldt
de veldheer meer dan 't heir, dat op zijn wenken snelt:
zoo veel beroem ik my dien woestaart te overtreffen,
die, buiten 't strijdperk, geen verdienste kan beseffen!
Wel aan dan! eedle Raad! Gy kent het geen ik deed;
gy acht my in 't vervolg steeds evenzeer gereed,
om, moet er iets verricht met stout- en wijsheid worden,
en wapenen en list om lijf en ziel te gorden,
en 't al te wagen voor uw dienst en voor onze eer!
Bedenk het, wie van ons onmisbaar is voor 't heir!
Wie onzer met meer trouw voor zijn belangen waakte!
Wien Troje meerder ducht, wie Troje winbaar maakte!
Of, kunt gy aars'len in 't beslissen van ons pleit,
en heb ik voor mijn recht nog niet genoeg gezeid;
zoo schenk ze der Godes!"

             Hy stelt hun 't beeld voor oogen
van Pallas, door zijn hand aan Trojes vest onttogen.




 

CAIN.

Heil! geest der poëzy! wien 'k aan 't welluidend ruischen
der vleugelen erken, en aan het felle bruischen
mijns boezems, wien uw komst ontzet, en wellust baart;
Heil! voor mijn oog, vermoeid van dees verouderde aard,
voert ge uit de diepe nacht van ' t dichterlijk voorleden
tooneelen, waar de praal van al haar ijdelheden