Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/285

Deze pagina is proefgelezen
   „waar Vorsten-grootheid uit onstond.
  „O! doet die kiem van glorie gelden!
  „gy Judaas Koninklijk geslacht!
  „Wie U miskenn’, wie U veracht’;
„laat nooit hun trots uw oog verblinden!
  „Maar laat de lang gewenschte dag,
  „die Siloos komst begroeten mag,
„u trouw aan God, en aan Uw afkomst vinden!”



 

INLEIDING
TOT DE
HYMNE
VOORZIENIGHEID

De harmony der schallende trompetten,
wanneer Homeer zijn forsche krijgsluit slaat,
wien zal ze 't hart niet in verrukking zetten,
daar ze Ilium doet siddren op de maat?
Meoonsche zwaan! Verheven is uw zingen,
zieltreffend stout, en hartinnemend zacht,
gelijk de hand, die Hector kon bedwingen,
gelijk de traan der weduw, die hem wacht!
Maar hoe ge ook praalt in 't Rijk der dichtgeluiden,
hoe eeuw aan eeuw ter neêr knielt voor uw lied:
(wil, achtbre schim! My niet dit woord misduiden!)
ook gy voldoet den eisch mijns boezems niet!
Ik ben geen zoon der laauwe Westerstranden!
Mijn vaderland is daar de Zon ontwaakt!
En als de gloed der Libyaansche zanden,
zoo is de dorst naar Dichtkunst, die my blaakt!
Wat is me een krijg, gevoerd door menschenzonen,
en ondersteund door machtelooze goôn?
Wat, heel deze aard, en 't geen zy nog kan toonen?
't Misvormde lijk van 't uitgebloeide Schoon!
Wat zijn my uw verganklijke idealen,
gy, Grieksche Bard, of wie zijn voetspoor drukt?
De hemelen, de heemlen moet dalen,
zoo de echte geest der Dichtkunst u verrukt!
Vermoogt gy dit, Helleensche Puikpoëten?