Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/299

Deze pagina is proefgelezen


DE REI.

„De vijand stapt vast aan met vliegende banieren,
„om over 't menschlijk hart op nieuw te zegevieren!
„Ach! 't zal geen weêrstand biên! — O Caïn! Caïn! waar
„voert u de krijgslist heen van d' Aartsgeweldenaar ?
„ O! dat gy hem bestreedt, gelijk gy wenscht te strijden
„met God, uw wettig Heer! En thands — Zijn medelijden
„zij met u!”
LUCIFER in het opkomen.
Sterfling!
CAIN.
Geest! wie zijt gy?
LUCIFER.
'k Ben een Heer
van geesten!
CAIN.
Zijt gy dit ? en daalt ge op de aarde neêr,
om met het stof te zijn?
LUCIFER.
Het stof en zijn gedachten
ken ik! Ik ken ook u, en 'k deel in uw betrachten!
CAIN.
't Geen ik betracht, kent gy?
LUCIFER.
Gy denkt, wat alles denkt
dat denken waardig is! Dat, wat geen sterfuur krenkt,
werkt in u, als gy denkt.
CAIN.
Ach! wat is ons gebleven
dat hoop zou mogen voên op een onsterflijk leven ?
De boom des levens is voor Adam en zijn bloed
niet meer! De kennisvrucht, in Evaas oog zoozoet,
bracht voort de bittre dood!